Seroconversie of significante titerstijging bij gepaarde monsters kan een acute of recente infectie bevestigen. Evenals een IgM titer van 1/100 of meer en/of een IgG titer van 1/1000 of meer. Er is sterke IgG kruisreactie met B. quintana waardoor volledig betrouwbare serologische differentiatie tussen beide soorten, enkel gebaseerd op de IgG-bepaling, niet altijd mogelijk is.
Bij kinderen dient men steeds IgG naast IgM te bepalen. IgG- titers van 1/320 of 1/1000 zonder aanwezige IgM duiden vnl. op oude infecties, terwijl de IgG- titers >1/1000, met of zonder aanwezige IgM vaak geassocieerd zijn aan recente en nog actieve infecties.
Kattekrabziekte (cat-scratch disease, CSD) is de meest frequente humane infectie veroorzaakt door B.henselae, een kleine pleomorfe fastidieuze gram-negatieve intracellulaire coccobacil die erg moeilijk te kweken is.
De klinische presentatie van Bartonella henselae infecties kan divers zijn, en hangt in het bijzonder af van de onderliggende immuunstatus van de pati‰nt.
In immunocompetente pati‰nten blijft CSD voornamelijk beperkt tot een gelokaliseerde, vaak prominente regionale lymfadenopathie gedurende een tweetal weken na inoculatie, en deze kan persisteren gedurende vele weken met consequent levenslange immuniteit. De betrokken lymfeklieren zijn meestal pijnloos met vaak erytheem van de overliggende huid.
De meeste pati‰nten ervaren als sytemische klachten koorts, malaise, anorexia, vermoeidheid, gegeneraliseerde pijnen, en hoofdpijn. Een beschreven geschiedenis van een contact met een kat is aanwezig in >60% vd gevallen, en een primair inoculatieletsel (huid, ooggranuloma, muceus membraan) kan aangetoond in 61% vd pati‰nten.
Atypische systemische manifestaties kunnen gezien worden in ca. 10% van alle B. henselae infecties. Deze zijn meer frequent in kinderen en immunogecompromitteerde personen (bv. HIV seropositieve, post-SOTx, neoplasie). Verschillende orgaanstelsels kunnen betrokken zijn (encephalitis, lever- & miltabcessen) en in zeldzame gevallen kan B. henselae vasculaire proliferatieve lesies genereren, neurologische of cardiale ziekte, en osteomyelitis.
De incidentie van Bartonella spp. infecties is moeilijk vast te leggen gezien er geen verplichte aangifte is en gezien vele gevallen van Bartonella spp. infecties niet herkend worden of ambulant gezien worden. In Belgi‰ is de ge‰valueerde incidentie (gebaseerd op data van UCL 1993-2001, IPH-rapport) 1.98/100.000. Onze bevindingen zijn vergelijkbaar met deze in de USA: 0.77-0.86/100.000.
De therapeutische benadering van CSD infectie varieert in functie van de klinische manifestaties en de immuunstatus van de pati‰nt. In het algemeen dienen pati‰nten meestal vooral worden gerustgesteld dat de adenopathie goedaardig is, en dat die spontaan zal afnemen binnen 2 … 4 maanden. Immunocompetente pati‰nten met milde tot matige gelokaliseerde symptomen vereisen enkel symptomatische ondersteunende therapie aangezien de symptomen spontaan verdwijnen in ongecompliceerde Bartonella-infectie.
CSD diagnose moet berusten op een combinatie van epidemiologische, serologische, klinische, histologische en bacteriologische criteria. Jammer genoeg is er geen diagnostische gouden standaard. Margileth et al. stelden de volgende diagnostische criteria voor CSD voor (aanwezigheid van minstens 3 criteria):
Moleculaire analyse van weefsel voor Bartonella spp. DNA is aangewezen bij verdenking van endocarditis.