Kattekrabziekte (cat-scratch disease, CSD) CSD is de meest frequente humane infectie veroorzaakt door B.henselae, een kleine pleomorfe fastidieuze gram-negatieve intracellulaire coccobacil die erg moeilijk te kweken is. De klinische presentatie van Bartonella henselae infecties kan divers zijn, en hangt in het bijzonder af van de onderliggende immuunstatus van de patiënt. In immunocompetente patiënten blijft CSD voornamelijk beperkt tot een gelokaliseerde, vaak prominente regionale lymfadenopathie gedurende een tweetal weken na inoculatie, en deze kan persisteren gedurende vele weken met consequent levenslange immuniteit. De betrokken lymfeklieren zijn meestal pijnloos met vaak erytheem van de overliggende huid. De meeste patiënten ervaren als sytemische klachten koorts, malaise, anorexia, vermoeidheid, gegeneraliseerde pijnen, en hoofdpijn. Een beschreven geschiedenis van een contact met een kat is aanwezig in >60% van de gevallen, en een primair inoculatieletsel (huid, ooggranuloma, muceus membraan) kan aangetoond in 61% van de patiënten. Atypische systemische manifestaties kunnen gezien worden in ca. 10% van alle B. henselae infecties. Deze zijn meer frequent in kinderen en immunogecompromitteerde personen (bijvoorbeeld HIV seropositieve, post-SOTx, neoplasie). Verschillende orgaanstalsels kunnen betrokken zijn (encephalitis, lever- & miltabcessen) en in zeldzame gevallen kan B. henselae vasculaire proliferatieve lesies genereren, neurologische of cardiale ziekte, en osteomyelitis. De incidentie van Bartonella infecties is moeilijk vast te leggen gezien er geen verplichte aangifte is en gezien vele gevallen van Bartonella infecties niet herkend worden of ambulant gezien worden. In België is de geëvalueerde incidentie (gebaseerd op data van UCL 1993-2001, IPH-rapport) 1.98/100.000. Onze bevindingen zijn vergelijkbaar met deze in de USA: 0.77-0.86/100.000. De therapeutische benaderring van CSD infectie varieert in functie van de klinische manifestaties en de gekende immuunstatus van de patiënt. In het algemeen dienen patiënten meestal vooral worden gerustgesteld dat de adenopathie goedaardig is, en dat die spontaan zal afnemen binnen 2 à 4 maanden. Immunocompetente patiënten met milde tot matige gelokaliseerde symptomen vereisen enkel symptomatische ondersteunende therapie aangezien de symptomen spontaan verdwijnen in ongecompliceerde Bartonella-infectie. CSD diagnose moet berusten op een combinatie van epidemiologische, serologische, klinische, histologische en bacteriologische criteria. Jammer genoeg is er geen diagnostische gouden standaard. Margileth et al. stelden de volgende diagnostische criteria voor CSD voor (aanwezigheid van minstens 3 criteria): 1. Contact met kat of vlo al dan niet gepaard gaand met duidelijke inoculatiesite, 2. Negatieve serologie voor andere oorzaken van adenopathie, punctievocht uit lymfeklier dat steriel blijft in bacteriële kweek, positieve PCR assay, en/of lever/milt-letsels gezien op CT scan, 3. Positieve enzyme immunoassay of IFA test met een titer van = 1:64, 4. Biopsie die granulomateuze inflammatie aantoont consistent met CSD of een positieve Wartin-Starry (WS) kleuring.