Het hepatitis B-virus (HBV) is een DNA-virus dat wereldwijd endemisch voorkomt. De infectie wordt hoofdzakelijk overgedragen via bloedtransfusie of percutaan contact met besmet bloed of bloedproducten, zoals het delen van naalden onder intraveneuze drugsgebruikers. Het virus wordt aangetroffen in vrijwel alle soorten lichaamsvloeistoffen en kan ook worden overgedragen via oraal en genitaal contact. HBV kan ook van moeder op kind worden overgedragen tijdens de bevalling.
De incubatietijd van een HBV-infectie bedraagt gemiddeld 60 tot 90 dagen (varierend van 45 tot 180 dagen). Veelvoorkomende symptomen zijn malaise, koorts, gastro-enteritis en geelzucht (icterus). Na een acute infectie ontwikkelt HBV zich tot een chronische infectie bij 30% tot 90% van de geinfecteerde kinderen jonger dan 5 jaar en bij 5% tot 10% van de geinfecteerde personen van 5 jaar of ouder. Sommige van deze chronische dragers blijven asymptomatisch, terwijl anderen progressie vertonen naar chronische leverziekte, waaronder levercirrose en hepatocellulair carcinoom.
Het hepatitis B-oppervlakte-antigeen (HBsAg) is de eerste serologische marker en verschijnt in het serum 6 tot 8 weken na een HBV-infectie. In acute gevallen verdwijnt HBsAg gewoonlijk 1 tot 2 maanden na het begin van de symptomen, met het verschijnen van antistoffen tegen HBs (anti-HBs). Anti-HBs ontstaat ook als onderdeel van de immuunrespons na vaccinatie tegen hepatitis B.
Voor het opvolgen van het verloop van een Hepatitis B infectie wordt het resultaat van de anti-HBs titer bij voorkeur samen met het resultaat van andere hepatitismarkers geinterpreteerd.
Voor het bepalen van re-vaccinatie: